Rok (zero waste)

#Nul afval #Hergebruik #Naaien #Huisgemaakte sits (zie ‘technieken van Zaankogerland’)

Overrokken werden in de oorspronkelijke Zaanse streekdracht ‘wagd’ genoemd. Deze buitenste overrok, meestal van luxueuze stof gemaakt, werd gedragen over vier tot vijf katoenen, wollen of linnen onderrokken en een hoepel of ‘panniers’ (heuphoepels). Alle rokken tezamen werden in één keer aan- en uitgetrokken. De Zaanse vrouwen noemden dit hun ‘pels’. Hoe zwaarder de pels – dus hoe meer stof er in de rokken verwerkt was – hoe rijker de vrouw. Rijke mensen lieten in het verleden hun kleding letterlijk ‘breed hangen’.

Op Zaankogerland is daar natuurlijk geen sprake van. Textiel is schaars en duur, men moet het stellen met wat verkrijgbaar en voorhanden is. Zaankoger vrouwen dragen daarom maximaal een onderrok onder hun ‘wagd’, met als het koud is hooguit daaronder nog een lange onderbroek. Alleen de bruid krijgt een extra onderrok van mooie stof.

De Zaankoger wagden zijn, in tegenstelling tot de wagden uit de traditionele dracht, niet van afwijkende stof gemaakt maar passen bij het jak of kassekien. Dit komt doordat de Zaankogerlanders méér uit een enkel stuk textiel willen (en kunnen) halen. Ook willen ze een zekere soberheid uitstralen: decadentie vinden ze ongepast en asociaal. Er wordt daarom ook geen hoepel onder de rok gedragen. Alle beschikbare stof is in de rok verwerkt, er blijven geen restjes over.

De rokken zijn gemaakt van twee banen stof van 150 centimeter breed en 80 centimeter hoog. De banen worden aan één zijkant aan elkaar gestikt, zodat een baan van 300 centimeter ontstaat. Deze baan wordt aan drie zijden omgezoomd. De bovenkant wordt teruggeplooid tot circa 140 centimeter (voor een vrouw met gemiddeld postuur is dat ongeveer 60 centimeter breder dan de taillewijdte). Het plooiwerk begint vanuit middenvoor met een dubbele plooi en gaat dan aan weerszijden door met scherp gevouwen platte plooien, tot helemaal aan de zijzomen. De plooien worden aan de bovenkant vastgestikt en afgewerkt met een bandje (biaisband of keperband) waarmee de rok om de taille wordt gewikkeld.

De rok wordt van voren naar achteren om de taille gedragen, met aan de achterkant een grote wikkeloverslag die wordt vastgezet met haken en ogen. Deze overslag valt over de beuling op billen en heupen (zie: tussengoed). Indien de lichaamsmaten van de vrouw in de loop van de jaren veranderen, bijvoorbeeld door zwangerschap, menopauze of ziekte, kan de overslag daaraan worden aangepast – de wagd past dus altijd.

Lentewagd
De lichtblauwe lenterok is gemaakt van een door waterschade van kleur verschoten tweedehands textiel. Door de schade is de stof aan de ene kant donkerder dan aan de andere kant. Dit kleurverschil is in de wagd verwerkt. De roomkleurige pluizige zelfkant is als sierbiesje aan de middenvoornaad gestikt.

Bruidswagd
De bruidswagd is langer dan de wagden van alledag doordat er aan de onderkant een extra strook is aangenaaid met doorgestikt patchwork. Het patchwork is geïnspireerd op dijkdoorbraken, waarbij het water in grote kolkende golven door gaten in de dijk spoelt. De bruidswagd is van donkergroene linnen en gevoerd met katoen. Als enige wagd heeft de bruidsrok geen wikkeloverslag. De rok heeft links en rechts een diepe spleet van dertig centimeter die op de taille wordt vastgemaakt met haken en ogen.

Winterwagd
De winterwagd is gemaakt van een zonverschoten gordijn van zwart katoen met naar crème verlopende banen. De meest beschadigde delen (die het mooiste effect hebben) zijn in de achterkant verwerkt omdat over de voorkant nog een schort wordt gedragen.

Zomerwagd
De zomerrok is van huisgemaakte sits, een ‘budget’ doe-het-zelf-imitatie van dure ambachtelijk beschilderde stoffen uit India. De katoen is eerst gebeitst in een oplossing van galappel, waarna er een digitaal ontworpen patroon op is aangebracht met ijzernat (zwarte lijnen), meekrap en geelwortel (respectievelijk het rood en geel van de vlammen/bladeren). Het belangrijkste dessin is uitsluitend aangebracht op de voorkant: dit bespaart tijd en materialen. Er wordt een doorschijnend wit schort over gedragen. Als het erg warm is wordt de wagd zonder schort en zonder kassekien gedragen.