Moederschapseconomie

WHAT COMES – The Motherhood Economy (English Summary Below)

In actuele verkenningen voor een duurzamer en eerlijker economie (bijvoorbeeld de ‘wellbeing economy’) wordt soms de term ‘prosument’ gebruikt. Het woord is een neologisme van ‘producent’ en ‘consument’.

Het woord betekent precies wat het wil zeggen, namelijk een samenvoeging van consument (degene die een artikel of dienst afneemt) en producent (in dit geval precies dezelfde degene die het artikel of dienst in elkaar zet, ontwerpt, uitvoert of maakt).

De ‘prosumer economy’ zou verspilling en vervuiling verminderen in de op winstmaximalisatie georiënteerde groei-economie. De prosument zou namelijk zo gehecht zijn aan alles wat ze maakt, dat van wegwerpen en ‘fast consumption’ geen sprake meer is.

Prosumenteneconomen dromen van ‘makers spaces’, huishoudelijke 3d-printers en ‘open source app-based digital design software’, zodat mensen die bijvoorbeeld ’s ochtends een koffiekopje breken nog dezelfde dag een vervangend koffiekopje kunnen ontwerpen en uitprinten, geheel naar eigen smaak en gebruikerswens. En voor erbij nog een grappig lampje met parametrisch ‘biomimicry’ dessin.

Hebben deze economen een punt te pakken?

Ik twijfel. En ik vrees. Namelijk, dat het idee van de prosumenteneconomie net zo goed de ultieme kapitalistische droom in zich draagt: maximale winst zonder arbeids- en personeelskosten. Het nieuwe ei van Columbus! (Het oude was slavernij en roofkolonialisme.) Denk je eens in, al die high-five-nde CEO’s in de board rooms ‘nee, we gáán niet alle arbeidskosten outsourcen aan automatisering, robots en AI’s, ben je mal, die vergen duur intensief onderhoud, dure akkers met server farms, dure bakken met windenergie en onbetaalbare R&D, nee, we gaan alle personeelskosten gewoon verhalen op de consument – wat zal het magnifiek zijn, nietwaar, als onze kopers onze (half)producten zelf in elkaar zetten. Dat in het vervolg onze kopers onze arbeiders zijn, sterker, dat zij óns betalen voor hun arbeid – want wij bezitten ten slotte nog steeds ons kapitaal en de patenten,  de winst is nog steeds voor ons!’

Na zoveel jaar neoliberalisme ben ik dus wat argwanend over welke kant het kwartje opvalt. Want het neoliberale scenario laat zich uittekenen: het bedrijf levert alle materialen en onderdelen, plus alle benodigde machines en gereedschappen – tegen een marktconforme prijs en voor elk huishouden in de juiste maat. Indien gewenst stelt het bedrijf voor een meerprijs een compleet bouwpakket samen. De prosument haalt de spullen zelf op. De prosument kijkt vooraf naar een paar online tutorials (ze koopt hiervoor een voordeelabonnement op een kennisdelersplatform). En dan gaat ze zelf aan de slag. Garantie is er alleen op constructiefouten, vanzelfsprekend niet op de montage. Onderhoud zit niet bij de prijs in. Eventueel kan een verzekering worden afgesloten voor een x-bedrag per maand.

Een Ikea-economie dus eigenlijk: instant bouwpakketten voor alles.

Is mijn argwaan terecht? Ben ik nodeloos bang dat het ‘prosumer’-idee net zo’n wolf in schaapskleren is zoals eerder het idee van ‘personal branding’ in de platformeconomie? Immers, personal branding zou iedereen een aantrekkelijk en herkenbaar online cv opleveren, een digitaal netwerk en het liefst een prachtig portfolio met internationale opdrachtgevers. Maar uiteindelijk werd het een roofzuchtig soort hyperkapitalisme waarin de private identiteit wordt gefinancialiseerd en vermarkt, en waarin influencers en ‘creatieve makers’ van hun intieme gezinsleven gecommodificeerde ‘content’ maken om te verkopen aan adverteerders. Is er nog verschil met prostitutie?

Even argwanend ben ik ten opzichte van de vele kleine bedrijfjes die thuis kleding maken voor een Instagrammarkt. Dit wordt ‘slow fashion’ genoemd omdat de productie plaatsvindt aan een Europese keukentafel in plaats van in een Aziatisch fabrieksgebouw met tien verdiepingen. Ik zie geen werkelijk verschil: nog steeds besteedt de draagster haar kledingconstructie uit aan ‘textielslaven’, ofwel in Bangladesh ofwel in Bakkum-Noord. Deze ontwikkeling vind ik de eerste stap in het ‘outsourcen’ van het prosumentenschap, waarbij de prosument haar modebehoefte op afstand laat uitvoeren door een handjevol zich drie slagen in de rondte werkende Instagram’onderneemsters’, die óók geen deugdelijke prijs kunnen vragen voor de jurk die zij honderden keren in elkaar naaien, en die daarbij óók nog gevangen zit in een web van ‘personal branding’ – want na honderden keren dezelfde jurk in elkaar naaien heeft iedereen heus wel eens zin in een andere ‘look’, maar ja, ontwikkel maar weer eens iets opzienbarends binnen het ’brand’ van jouw Instagramshop. De moordende concurrentie is letterlijk 1 muisklik verderop.

En toch is het concept van de prosument – van de thuismaker – wel aantrekkelijk en ook noodzakelijk, naar mijn idee. Ik ben geen econoom, en ook geen wetenschapper, maar mijn boerenverstand zegt me dat thuismaken inderdaad een oplossing kan zijn voor verspilling en vervuiling – onder voorwaarde dat het niet langer is gekoppeld aan winstmaximalisatie voor bedrijven en aan uniforme ‘kant-en-klaar’ bouw- en verspakketten. Winst zou niet meer de allesbepalende economische factor moeten zijn. Integendeel zou huisnijverheid juist gericht moeten zijn op de creativiteit en meerwaarde die de thuismaker naar eigen inzicht toevoegt en – belangrijk aspect – liefheeft. En dat het gemaakte ding voor eigen gebruik is, of hooguit bestemd voor het opluisteren en koesteren van de community en de natuurlijk omgeving.

Daarnaast: als de klimaatvernietiging geen halt wordt toegeroepen en er in de komende decennia vernietigende en maatschappij-ontwrichtende klimaatrampen gaan plaatsvinden, zal de thuismaker absoluut centraal komen te staan in de zorg voor basisbehoeften, zoals bijvoorbeeld kleding. En dan zal de thuismaker geheel afhankelijk zijn van haar eigen creativiteit en hopelijk eerder opgedane ervaring, kennis en inzichten. Vroeger geleerd is later gedaan.

Of het nu gaat om het terugdringen van verspilling, of om het ‘preppen’ voor na de apocalyps, het gaat erom dat mensen zeggenschap, informatie en controle hebben over wat zij zelf maken, zoals zij dat zelf willen. Dat zij in staat zijn om spullen zelf te bedenken en zelf te maken zoals zij dat zelf goeddunken. Dit is iets anders dan volgzaam een ‘flatpack’ in elkaar sleutelen of gevangen zitten in de beperkte mogelijkheden van een toegankelijk softwareprogramma voor niet-professioneel gebruik.

Ik denk dat het er ook om gaat om spullen niet langer ‘producten’ te noemen, en om mensen niet langer te reduceren tot ‘producent’, ‘consument’, ‘prosumer’, ’arbeider’, ‘klant’ of ‘maker’. Want: spullen zijn allereerst middelen tot overleven en welbevinden. En: mensen zijn allereerst makers en onderhoudsmonteurs. De materiële (en natuurlijke) wereld om ons heen verdient voortdurende aandacht, zorg, bijsturing, voeding, inventiviteit en oplettendheid. En liefde, natuurlijk.

Als we dan toch al leven in het ‘antropoceen’, dan hoeven we ons niet per se te gedragen als alles vretende en alles vergiftigende parasieten. Wezenlijk is mijn droom dat we gaan verkennen of we een economie kunnen optakelen die in alle opzichten lijkt op goed moederschap: de moederschapseconomie. Waarin onze spullen onze ‘kinderen’ zijn voor wie we ons toegewijd inspannen zodat ze een lang, gezond en gelukkig leven tegemoet kunnen zien. En dat niet alles meer om geld draait. En al helemaal niet meer om snel geld. (Download hier gratis het boek van de Duitse transformatiewetenschapper Maja Göpel.)

Wat zou daarvoor nodig zijn, droom ik dan meteen verder? Ik beperk mij tot het gebied van textiel en kleding. De moederschapseconomie zoals ik die mijzelf als thuisnaaister zou wensen, om in mijn eigen kledingbehoefte te voorzien en ook van harte iets voor anderen te maken, zolang dit niet hoeft voor een karig hongerloon die mij principieel tot slaaf maakt.

De moederschapseconomie in het textielsegment:

Nutsbedrijven voor bulkvoorraad

Er zijn nutsbedrijven voor grootschalige, geautomatiseerde productie van essentiële materialen, van vezels tot garens tot weefsels. Er zijn tevens nutsbedrijven voor essentiële machines (rechtstikkers, laser cutters, et cetera) en gereedschappen (scharen, naalden, et cetera). Aangeboden stoffen, fournituren en half-fabrikaten zijn geen belasting voor het milieu en gaan lang mee. Aangeboden machines zijn grotendeels mechanisch (werken op lichamelijk aansturing) en zijn geschikt voor thuisonderhoud. Onderdelen zijn los verkrijgbaar en geschikt voor hergebruik.

Scholing en planning
In de moederschapseconomie beginnen kinderen vanaf jonge leeftijd met textielvaardigheid, net zoals ze leren lezen, rekenen en zwemmen. Op school wordt onderwezen over kleding en kledingconstructie en ook wordt basale textielkennis bijgebracht: wat is textiel, hoe wordt het gemaakt, hoe wordt het geverfd, hoe wordt het gedecoreerd en hoe wordt er kleding van gemaakt. Wat draagt fijn en wat maakt je mooi. Kinderen leren in praktijk om zelf kleding te maken. Ze krijgen op school anatomische les (lichaamsmaten), patroonles, ontwerples, naailes, breiles, borduurles, vermaak- en reparatieles, leerverwerkingsles, was-, stijf- en strijkles: elk kind is in staat om vóór de puberteit een eenvoudige set kleding te maken en te onderhouden. Jongvolwassenen leren om hun toekomstige textielbehoefte in kaart te brengen. Ze plannen hun garderobe en huishoudelijk textiel aan de hand van een ‘mini-uitzet’, gemaakt van stof of in een digitale omgeving.

Zuinigheid en ‘zero waste’
Het beschikbare materiaal is het uitgangspunt, niet het patroon of een idee. Thuismaaksters kijken naar wat ze kunnen maken van wat ze hebben, in plaats van meters stof aan te schaffen voor een model dat ze hebben gezien op een plaatje. Zuinigheid in materialen vertaalt zich ook in ‘zero waste’ ontwerp: van het beschikbare materiaal wordt zo veel mogelijk, zo niet alles gebruikt in het kledingstuk zelf. Patronen zijn hierop ontworpen. Restjes worden bewaard en gebruikt, bijvoorbeeld als vulling of lapmiddel. Versleten plekken worden hersteld. Afgedragen of niet-passende kledingstukken worden vermaakt of opgeknapt en weggegeven.

Improvisatie
De thuisnaaister is kundig en zelfverzekerd in het ter plekke bedenken van oplossingen binnen gegeven omstandigheden. Alle materialen in huis kunnen worden gebruikt voor kleding. Een dop kan een knoop zijn. Groenteschillen kunnen worden verwerkt tot (her)bruikbaar (hoewel niet wasbaar) materiaal. Voor een receptenboek van bioplastic kijk hier.

Huisvlijt
Het decoreren en mooier maken van kleding is een persoonlijke aangelegenheid, waarbij lichaamsvorm, persoonlijkheid, individuele smaak en stijl leidend zijn. Maar niet alles draait bij huisvlijt om de enkeling. Huisvlijt is vaak een uiting van wat iemand belangrijk vindt of waar ze veel waarde aan hecht. En dit is eigenlijk altijd ingebed in de sociale context. Hiermee is huisvlijt eveneens een expressie van de groep. Bepaalde ‘groepsgebonden’ verftechnieken (ikat), borduurpatronen (Marker rijglijven) of stofmanipulatie (plooimutsen) kunnen uiting geven aan de ‘groepsidentiteit’ en een rol spelen bij sociaal-culturele rituelen, zoals bruiloften, begrafenissen en andere speciale gelegenheden. Huisvlijt is bovendien een vorm van ontspanning, en zelfs meditatie. De tactiliteit van de materialen, de herhaling van zekere handelingen, het tellen van patronen én de creatie van schoonheid geven rust aan lijf en leden. Eigenlijk net als sportbeoefening. En voor wie liever op de bank hangt: huisvlijt is te beoefenen tijdens het Netflix-bingen.

Openbare textilotheken
Net als de bibliotheek is de openbare textilotheek een archief, een kenniscentrum en een ontmoetingsplaats voor leden. Mensen kunnen samenkomen voor lezingen, textielworkshops of om samen te naaien onder het genot van een kop koffie en gezelschap. Er is een groot databestand met patronen (historisch en eigentijds) en er zijn machines om aan te werken. En er is een ruilloket voor het uitwisselen van stoffen of kledingstukken.

Herhaalbaar maar niet reproduceerbaar
In de moederschapseconomie is er een einde gekomen aan het massale aanbod van commerciële ‘ready to wear’ confectiemode. Zonder standaardisering is er meer ruimte voor de schoonheid van het onvolmaakte en de persoonlijke uitzondering op de regel. Een techniek, patroon of dessin kan wel worden herhaald maar kan nooit precies worden gereproduceerd. Elke kledingstuk is dus uniek. Dit kan zich vergelijken met soep maken. Je kunt het recept herhalen maar de soep is nooit precies hetzelfde als de vorige keer. En soms wil je liever variëren, omdat omstandigheden dit verlangen of omdat je er zin in hebt.

Wijs huishouden
Verstellen en vermaken zijn geen abnormaliteit meer maar gewoonte geworden in de ‘wijze huishouding’ van de moederschapseconomie. Kleding wordt goed onderhouden en direct gerepareerd als er mankementen zijn. Daardoor gaat kleding veel langer mee. Weggooien of wegdoen van kledingstukken die geen ernstige gebreken vertonen, wordt beschouwd als onethisch en onwenselijk. Een ‘wijs huishouden’ waardeert een door de jaren heen verzamelde garderobe. Omdat de meeste kledingstukken langdurig worden door gedragen, kan een volwassen persoon toe met het maken van hooguit een tot drie nieuwe kledingstukken per jaar.

Een seizoen, een kledingset
Wie heeft toch bedacht dat een persoon elke dag iets anders zou moeten dragen? Hoezo is het ‘fun’ om elke dag een nieuwe combinatie te dragen? Waarom niet wisselen per seizoen, als de weersomstandigheden veranderen (en vaak ook het humeur)? Eén seizoen, eén outfit. En na drie maanden wisselen. Op die manier valt er meer plezier te beleven aan de kleding die zo zorgvuldig is gemaakt en kan een mens zich toch verheugen op de nodige afwisseling.

Tijd, aandacht en zorg
Tja, al het bovenstaande is in de huidige markteconomie, waar alles draait om ‘geldgeldgeld-snelsnelsnel’, bijna onvoorstelbaar. De markteconomie – inclusief de mode-industrie – is inmiddels zo nauw verweven met het dagelijks leven van bijna iedereen in de rijke landen, dat de gemiddelde persoon geen idee heeft waar de tijd en kennis vandaan moet worden gehaald om zelf kleding te maken, anders dan als hobby en vrijetijdsbesteding. De moeite die het kost om kleding te maken (en dus vooral: de vele uren) zal door weinigen worden verwelkomd, en zeker niet als het zoveel makkelijker en sneller is om kleding te kopen. Zoiets voelt als de koeienuiers te hand nemen in plaats van een literpak melk in het winkelwagentje stoppen.

Dit is precies de disfunctionele ‘haak’ die ons gevangen houdt. Er zijn tussenwegen en transitieperiodes. Om te beginnen kan misschien een uurtje per maand worden vrijgemaakt om kleding die kapot is (of een knoop mist) te repareren. Als een favoriet kledingstuk is versleten: kijk eens of het valt na te maken, bijvoorbeeld door het uit elkaar te slopen, de patroondelen te bestuderen en over te nemen op nieuwe stof. Stel een tijdelijke winkelstop in en zie hoever je die kunt oprekken. Spreek met jezelf af dat je van bepaalde modeketens niets meer in de kast wilt. Bepaal welke kledingstukken je over tien jaar vast nog zult dragen en neem die als basis van wat je vanaf nu vergaart. Maak in overzichtelijke stappen de overgang van ‘kopen waar je zin in hebt’ naar ‘maken wat je nodig hebt’ (en daar kun je ook zin in hebben).

Vele wegen leiden naar Rome. En vele wegen leiden naar de moederschapseconomie. Die heeft nu nog de vorm van een foetus in de baarmoeder. Aan ons de taak om het kind te baren, te voeden en tot wasdom te brengen.

***
English Summary

The Motherhood Economy

If we are living in the ‘Anthropocene’, then we don’t necessarily have to behave like parasites. What is essentially my dream is that we will explore whether we can establish an economy that resembles good motherhood in every way: the Motherhood Economy. Where our belongings are as precious as our children for whom we make a dedicated effort so that they can look forward to a long, healthy and content life. An economy that does not revolve 100% around money. And certainly no longer around quick money and increasing financialisation. (Download the free book by the German transformation scientist Maja Göpel.)

I dream on: what would it take? I limit myself to the field of textiles and clothing. The Motherhood Economy as I would wish for myself as a seamstress, to provide for my own clothing needs and also for others, and not in exchange for a starvation wage.

The Motherhood Economy in the textile segment:

Bulk Supply and Utilities
There are utility companies for large-scale, automated production of essential materials, from fibers to yarns to fabrics. There are also utility companies for essential machines (sewing machines, laser cutters, etc.) and tools (scissors, needles, etc.). Fabrics, haberdashery and semi-finished products do not harm the environment and last a long time. Machines are largely mechanical (work on physical power) and are suitable for home maintenance. Parts are available separately and suitable for reuse.

Education and planning
In Motherhood Economics, children are educated textile skills from an early age, just as they learn to read, calculate and swim. Schools teach about clothing and garment construction and provide basic textile knowledge: what is textile, how is it made, how is it dyed, how is it decorated and how is it made into clothing. What is comfortable and what makes you beautiful. Children learn in practice to make their own clothes. They receive anatomy lessons (body measurements), pattern lessons, design lessons, sewing lessons, knitting lessons, embroidery lessons, and repair lessons, leather processing lessons, washing, stiffening and ironing lessons: every child is able to make and maintain a simple set of clothes before puberty. Young adults learn to map out their future textile needs. They plan their wardrobe and home textiles (furnishing a hope-chest) using a half-sized ‘mini -set’ made of fabric or drawn out in a digital environment.

Thrift and zero waste
The available material is the starting point, not the pattern or an idea. Home makers look at what they can make from what they have, instead of buying yards of fabric for a pattern they’ve seen in a fashion plate. Frugality in materials also translates into zero waste design: most, if not all, of the available material is used in the garment itself. Patterns are designed for this. Scraps are saved and used, for example as a filling or patch. Worn spots are restored. Worn or mismatched garments are altered or refurbished or given away.

Improvisation
The home seamstress is skilled and confident in coming up with solutions on the spot within given circumstances. All materials in the house can be used for clothing. A bottlecap can be a button. Vegetable peelings can be processed into (re) usable (although not washable) material. For a recipe book made of bioplastic look here.

Home industry
Decorating and beautifying clothes is a personal affair, in which body shape, personality, individual taste and style are leading. But not everything revolves around the individual in home industry. ‘Homemade’ is often an expression of what someone finds important or what they value a lot. And this is actually always embedded in the social context. Homebased craftsmanship is also an expression of the group. Certain ‘group’ dyeing techniques (ikat), embroidery patterns or fabric manipulation (pleated cuffs) can express ‘group identity’ and play a role in socio-cultural rituals such as weddings, funerals and other special occasions. Home industry is also a form of relaxation, and even meditation. The tactility of the materials, the repetition of certain actions, the counting of patterns and the creation of beauty give peace to body and mind. Just like sports, actually. And for those who prefer to hang out on the couch: home industry can be practiced whilst Netflix binging.

Public pattern libraries
Just like the library, the public textile library is an archive, a knowledge center and a meeting place for members. People can gather for lectures, textile workshops or to sew together while enjoying a cup of coffee and company. There is a large database of patterns (historical and contemporary) and there are machines to work on. And there is a counter for the exchange of fabrics or garments.

Repeatable but not reproducible
In the Motherhood Economy, the massive supply of commercial ready to wear fashion has come to an end. Without standardisation, there is more room for the beauty of the imperfect and the personal exception to the rule. A technique, pattern or design can be repeated but can never be exactly reproduced. Each garment is therefore unique. This can be compared to making soup. You can repeat the recipe but the soup is never the same as last time. And sometimes you prefer to vary, because circumstances require it or because you feel like it.

Wise housekeeping
Mending and remaking are no longer an anomaly but in stead a habit in the wise housekeeping of the Motherhood Economy. Clothing is well maintained and immediately repaired if there are defects. As a result, clothes last much longer. Throwing away or disposing of items of clothing that are not seriously flawed is considered unethical and undesirable. A wise household values a wardrobe collected over the years. Since most garments are worn for a long time, an adult makes at most one to three new garments per year.

One season, one basic set
Who proposed that a person should wear something different every day? Why is it fun to wear a totally new combination every day? Why not change seasonally, when weather conditions change (and often mood)? One season, one basic outfit. And change after three months. In this way, there is more fun to be had with the clothes that have been made so carefully and people can still look forward to the necessary variety.

Time, attention and care
Well, all of the above is almost unimaginable in today’s market economy, where everything revolves around fast-money-for-fast-profit. The market economy – including the fashion industry – has become so closely intertwined with the daily life of almost everyone in rich countries that the average person has no idea where to get the time and knowledge to make their own clothes, other than as a hobby and leisure activity. The effort it takes to make clothes (especially the many hours) will be welcomed by only a few die-hards, since it is so much easier and faster to just buy clothes. It might feel like taking the cow’s very udders to hand instead of placing a carton of milk in the shopping cart.

This is precisely the dysfunctional hook that keeps us trapped. There are intermediate paths and transition periods. For starters, maybe an hour a month can be set aside to mend clothes that are broken (or missing a button). When a favorite piece of clothing is worn out, see if it can be copied, for example by taking it apart, examining the pattern pieces and copying them to new fabric. Set yourself a temporary ‘shopping stop’ and see how far you can stretch it. Agree with yourself that you do not want anything from certain fashion brands, especially those who employ barely payed workers. Determine which items of clothing you will still wear in ten years time and take them as the basis of what you will be collecting from now on. Make the transition in clear steps from ‘buying what you like’ to ‘making what you need’ (and you may find that is fun, too).

Many roads lead to Rome. And many paths lead to the Motherhood Economy. For now it still has the shape of a foetus in the womb. Our task is to give birth to the child, feed it and bring it to fruition.