Het magische getal 3

WHAT COMES – The Magical No 3 (English Summary Below)

Hoeveel kleding heeft een mens eigenlijk nodig? Dat hangt natuurlijk af van de directe leefomgeving en de lokale weersomstandigheden van de plek waar iemand woont. In een koud nat klimaat heeft iemand meer kledingstukken nodig, bijvoorbeeld jassen, laarzen en mutsen, dan in een warm droog klimaat, waar je ’s ochtends in je jurkje en op je sandaaltjes de deur uitgaat zonder nog iets van een vestje nodig te hebben tot ’s avonds wanneer je weer thuiskomt. (Ik heb in Kaapstad, Zuid-Afrika gewoond, met een heerlijk mediterraan klimaat, dus ik ken dit uit ervaring).

Maar afgezien van de hoeveelheid kledingstukken is een belangrijke vuistregel: drie stuks van elk betreffend kledingstuk. Dus drie hemden, drie broeken, drie jakjes, drie paar kousen, enzovoorts. Waarom drie stuks? Eigenlijk een eenvoudige reden: eentje om te dragen, eentje als reserve en eentje in de was (of in de herstelmand). In de Zaanstreek was daar een uitdrukking voor: ‘1 in de was, 1 in de kast en 1 aan de bast’. (Bast betekent borst.)

Het gaat erom dat je altijd iets draagt dat schoon en heel is, en dat je iets in de kast hebt liggen mocht er onverhoopt iets gebeuren met het kledingstuk dat je draagt (een vlek gekregen, uitgescheurd, intens getranspireerd en andere ongelukjes).

1: één in de was

Schone (onder)kleding is belangrijker dan dagelijks je lichaam wassen, ontdekte de Britse historica Ruth Goodman. Goodman noemt zichzelf een ‘method historian’: zij onderzoekt sociaal-culturele geschiedenis door zich helemaal in een bepaalde periode onder te dompelen, inclusief kleding, voeding en huisvesting. Naar aanleiding van het jaar dat zij de 16de eeuw onderzocht voor het BBC-programma Tudor Monestary Farm schreef zij het boek How to Be a Tudor: a Dawn-to-Dusk Guide to Everyday Life.


Historica Ruth Goodman (links) leefde een jaar als 16de eeuwse herenboerin, zonder smokkelen, dus geen klittenband of ritsen en geen smartphone. Beeld uit het BBC-programma Tudor Monestary Farm.

Om het dagelijks leven in een vroegere periode beter te begrijpen leeft Goodman minimaal een jaar zoals de mensen destijds, in dit geval als 16de eeuwse herenboerin. Ze spint haar wol, weeft haar stof en maakt haar hemden. In het hoofdstuk To Wash or not to Wash duikt Goodman in de laatmiddeleeuwse gewoonte van mensen om zich nooit met water te wassen. Dat zou de poriën openzetten en zo ziektes veroorzaken: mensen wreven zich liever schoon met een doekje. Goodman noteert hoe zij vaststelde dat zij in een schoon onderhemd nooit vies rook, ook al waste zij zichzelf niet met water, terwijl mannen die zich wél elke dag met water wasten maar lange tijd hun hemd niet verwisselden een uur in de wind stonken.

Schone kleding dragen is belangrijker dan twee keer per dag onder de douche stappen, concludeert Goodman. Des te belangrijker dus om textiel goed te wassen (in water), wat Goodman ook heeft gedaan tijdens een eerder onderzoek naar het boerenleven in de zeventiende eeuw. Op ‘wasdagen’ is het voor Goodman en een assistent hard bikkelen geblazen bij de rivier, waar het vuil met grote stokken en harde kracht letterlijk uit het wasgoed wordt gemept. Daarna wordt het wasgoed op de velden gelegd om te bleken.

In de achttiende eeuw lieten rijke Zaankanters een keer per zes maanden hun textiel wassen. Dat was een teken van rijkdom, een teken dat het huishouden heel veel textiel had. Bedden werden elke week verschoond en onderhemden elke dag schoon aangetrokken, dus reken uit hoeveel wasgoed dat werd na een halfjaar voor een gemiddeld gezin. Een karrenvracht, inderdaad, die dan ook per paard of schuit naar de wasserijen nabij Bloemendaal/Overveen moesten worden vervoerd voor wassen, bleken en vouwen. (Wie minder te besteden had of linnen bezat van een mindere kwaliteit, kon de was laten doen door de linnenblekerij te Oostzaan).


Gezicht op Haarlem met bleekvelden, Jacob van Ruisdaal, 1670.

Bleekveld in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem, 2020.

Armere mensen deden de was zelf, tot in de vijftiger jaren zelfs in natuurwater. In Rijssen werd in de Tweede Wereldoorlog de was gedaan in het slootje achter de huizen, vlakbij de bleekvelden waar het natte goed in de zon werd gelegd om verder schoon te worden en te bleken. En wie geen bleekveld had, legde het schone goed gewoon op het dak van haar plaggenhut.


Wasdag in Rijssen, Overijssel, 1941.

Hemd ligt te bleken op het dak van een plaggenhut te Noordwolde, Friesland, 1900.

Zelf de was doen was een hele onderneming. Mensen moesten zich bijvoorbeeld allereerst afvragen of zij er lichamelijk wel toe in staat waren en of er in huis wel voldoende ruimte was voor het drogende goed, aldus het boekje Textiel ABC, tijdens de Duitse bezetting in 1941 uitgegeven door de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen. Wassen was zwaar werk: nat textiel werd loodzwaar en onhandelbaar, de stof moest worden uitgekookt, geslagen, geschrobd, uitgewrongen, opgehangen, neergelegd, gestreken en gevouwen, en vaak ook nog gesteven.


Wasvrouwen hadden het net zo zwaar als bouwvakkers, dus geen woord meer over ‘het zwakke geslacht’.

Wij, de moderne mens anno begin 21ste eeuw, wassen onze kleding dan weer veel te vaak en te vaak onnodig. Tja, al die dure wasmachines die in elk huishouden staan moeten natuurlijk wel worden gebruikt. De wasmachine is misschien één van de fijnste uitvindingen uit de totale geschiedenis van Homo sapiens, maar elke week een paar wasjes draaien (en drogen in de machine) leidt helaas tot voortijdige slijtage van het textiel, verspilling, vervuiling en klimaatopwarming.

Een wasmachine vreet energie, letterlijk, en draagt daarmee bij aan de toename van broeikasgassen die de aarde opwarmen. Synthetische kleding zoals fleecetruien geven microvezels af in het waswater en al dat microplastic komt uiteindelijk terecht in het milieu. Wasmiddelen zijn niet per se schadelijk voor het milieu, maar de meeste mensen doseren niet goed en gebruiken te veel wasmiddel, wat dan wel weer schadelijk kan zijn.

Textiel dat snel vies wordt, bijvoorbeeld kleding die direct in contact staat met de huid of beddengoed, kan het beste na een week dragen worden gewassen. Zodra textiel gaat ruiken kan het in de wasmand. Heel vieze kleding wordt lastiger schoon, dus het is beter om het textiel niet al te vies te laten worden. Niet alle kleding hoeft te worden gewassen. Overkleding zoals jasjes, truien en rokken kunnen volstaan met borstelen en luchten (ja, de buitenlucht maakt de kleding schoon). Er zijn antieke Zaanse jakken bewaard gebleven van handbeschilderde sits die nog nooit zijn gewassen en die er nog steeds piekfijn uitzien en fris ruiken, al hebben ze slijtplekken van het dragen. Ook de eerder genoemde Britse historica Ruth Goodman breekt een lans voor de waslijn, mede omdat alleen de buitenlucht bepaalde bacteriën doodt.


In het voorjaar alle rokken en onderrokken laten luchten of ‘zonnen’ houdt het textiel schoon en fris.

2: één in de kast

De frustratie van bijna alle moeders, levenspartners en huisgenoten: de slordige berg kleding die onachtzaam op de grond is gegooid. Eén vriendin van me heeft een dochter die haar gedragen kleding in hoopjes door haar hele slaapkamer strooit, inclusief vloer, planken en bed, waar het makkelijk wekenlang blijft liggen totdat ze het weer eens draagt (of in de was gooit omdat de kleding zo gekreukt is: kleding die nog warm is van het dragen kreukt snel en veel). Veruit de meeste vriendinnen zijn bekend met het fenomeen ‘natte sportkleding die een week later als ingedroogde uilenbal uit de sporttas moet worden gepeuterd’, met een jammerende tiener op de trap die alweer te laat komt op de volgende training omdat hij geen schone joggingbroek kan vinden. En natuurlijk is er de roemruchte ‘slaapkamerstoel’ waar kleding ‘sedimenteert’ in diverse lagen van soms wel een vuist dik, totdat de stoel topzwaar achterover valt.


Niets is de Nederlandse vrouw in het oorlogsjaar 1941 zo dierbaar als een kostelijke uitzet in de kast.

Netjes gevouwen of opgerold textiel in keurige stapels, met mottenballen of zeepjes ertussen, blijft lang goed in de kast. En anders: de lappenmand of de mand voor herstelwerk.

Kleding bewaren is nog niet zo eenvoudig. Of nee, het is eigenlijk wel eenvoudig maar het kost moeite, aandacht en tijd. Tegenwoordig puilen de kledingkasten uit met veel te veel kleding slordig op hangers (sommige vrouwen gebruiken ten slotte maar de logeerkamer als ‘walk-in closet’) maar eigenlijk is dat geen manier om kleding lang goed te houden. Tijdens het bewaren mag kleding namelijk niet gaan hangen, trekken, kreuken of aan licht worden blootgesteld. De vrouwen van het eiland Marken zijn praktisch experts geworden in het lang mooi houden van kleding. Sommige Marker bruidskorsetten en witte bruidsschortjes gaan letterlijk al eeuwen mee, elke nieuwe generatie gebruikt rijglijf en schortje opnieuw om te trouwen bij de burgelijke stand. Deze antieke stukken zijn gemaakt van zijde en linnen, maar omdat de kleding zo zorgvuldig wordt opgeborgen zijn ze zo goed als nieuw, al is de zijde wel van kleur verschoten en zijn de plooien in het schort inmiddels zo diep ingevouwen dat het schort tijdens het dragen niet meer helemaal wordt uitgelegd (wat weer een heel mooi effect heeft). Volgens deskundige Neeltje van Altena Boneveld is het belangrijk om altijd kleding schoon in de kast te leggen (gelucht en geborsteld) en altijd liggend te bewaren met schone zakdoeken of zuurvrij vloeipapier ertussen, en met lavendelzeepjes op de planken. Verfijnd textiel wordt op Marken bewaard in spanen dozen.


Op eiland Marken worden antieke rijglijfen bewaard met zakdoekjes of zuurvrij vloeipapier ertussen. Met dank aan Neeltje van Altena Boneveld.

Wit bruidsschort van Marken, lang bewaard met de vouwen erin. Het textiel wordt te kwetsbaar om helemaal uit te vouwen, dus dragen de bruiden het schort met de vouwen intact, wat een heel mooi ‘origami’-effect heeft. Na dragen gaat het schort direct weer de spanen doos in, in zuurvrij papier.

In vroeger tijden, vóór de consumptiemaatschappij, werd kleding (liggend) bewaard in een kist zonder kieren en andere luchtgaten. Textiel was kostbaar, kleding maken was tijdrovend werk, dus men was zuinig op wat men had. Wat men niet meer droeg (of, zoals in 1633 aan het Franse hof, wat men niet meer mocht dragen van de koning) ging netjes gevouwen in de kledingkist.


Franse hofdame bij haar kledingkist, 1633. Bron: het Rijksmuseum.

In de achttiende eeuw hadden de rijkere dames een muur met haken waaraan zij ‘s nachts hun zware volumineuze japonnen hingen. In de kleding waren hier speciale lussen voor ingenaaid. Als iemand een japon lang niet droeg, ging deze in de kist. De textiel bleef daarin zo goed dat latere familieleden de stof kon gebruiken voor nieuwe japonnen.


Lady’s wardrobe, gravure van Daniel Chodowieki, 1774.

Pas in de 19de eeuw kwam de kledingkast in zwang. Eerst als houten kabinet en later als inbouwkast (elk Nederlands rijtjeshuis dat na WOII werd gebouwd kreeg een batterij aan ‘inbouwkasten’, bij voorkeur in de slaapkamer).

Hieronder de regels van het ‘verstandig opbergen’ van kleding.

  1. Berg kleding op zoals je het wilt aantrekken wanneer je het uit de kast haalt, dus heel en schoon en zonder vouwen en kreukels;
  2. Berg alleen schone kleren in de kast (luchten en borstelen maakt ook schoon) want vuil trekt beestjes (motten) aan, ook in de hedendaagse kledingkast;
  3. Hang niet te veel in de kast want de kleding moet ‘losjes’ kunnen hangen anders kreukt en trekt het;
  4. Kleding van mooie en dure stoffen op een hangertje kunnen een beschermhoesje gebruiken (dit kan ook een katoenen blouse of T-shirt zijn);
  5. Maak nette stapels van broeken en truien en vouw er oud papier tussen zodat de vouwen niet worden ‘ingeperst’ door de ligduur;
  6. Hang rokken aan ‘knijphangers’ tussen de bovenkleding op hangers;
  7. Laat kleding niet te lang in de wasmachinetrommel zitten maar vouw alles meteen op;
  8. Strijk. De hedendaagse vrouw heeft er een grafhekel aan, maar strijken houdt kleding langer mooi, zeker met een dun laagje vuil afwerend stijfsel of strijkspray (nog steeds gewoon verkrijgbaar in de supermarkt. Zelf strijkspray maken kan ook: doe in een plantenspuit een dopje vloeibaar stijfsel zoals Nibro Strijkhulp en vul aan met kalkvrij water).

Beddengoed, keukenlinnen en ander huishoudelijk textiel kunnen het beste gestreken, strak gevouwen en op gelijke stapels of in rollen worden opgeborgen. Om geen last te hebben van ongedierte die het textiel beschadigt of van schimmels (‘het weer’, van die kleine zwarte vlekjes), moet de kast tocht- en vochtvrij zijn. Prop de kast niet te vol en leg fris ruikende zeepjes tussen de stapels. Haal af en toe de stofzuiger erdoorheen. Omdat onze over,- over,- overoma’s hun linnengoed zo bewaarden, zijn hun spullen nog steeds bruikbaar. Het verschil tussen eeuwen gebruiksplezier of hooguit drie jaar (de maximale levensduur van een Ikea-dekbedovertrek dat rechtstreeks uit de droger ongestreken en slordig gevouwen op een plank wordt gepropt, of direct weer op bed belandt).


Handig voor eventjes, maar liever niet gebruiken om kleding lang te bewaren. Liggen is beter dan hangen.

Hoewel soms hangen de betere optie is. De familie Wizilamu uit Malawi leeft van $ 39,– per maand. Kleding wordt lucht- en vochtvrij bewaard in een plastic tasje aan de muur, zodat er geen beestjes bij kunnen komen. Bron: Gapminder Dollarstreet.

3: één aan de bast

Hoe draag je een kledingstuk zodat het lang goed blijft? In de Zaanstreek van de 18de eeuw droegen vrouwen thuis ‘negligé’ kleding: kleding die wat eenvoudiger was en comfortabeler zat dan ‘nette’ kleding en die minder luxe was. Negligé was op zich normale kleding, maar de stoffen waren alledaagser, ’s winters extra warm, de vrouwen droegen geen paniers (hoepels) en de lijfjes werden niet strak ingesnoerd. De mooiste kleding (de duurste zijde of brokaat, de mooiste kant, de gouden hoofdsieraden) werd buitenshuis gedragen, tijdens visites, naar de kerk of op rijtuigtoer, en werden bij thuiskomst afgeborsteld, gelucht en in de kast gehangen. Dure kanten rouches aan de mouwen waren in de Zaanstreek makkelijk los te halen (‘kransjes’ genoemd) en werden bij thuiskomst meteen afgehaald en opgeborgen. Zo ging de mooie kleding waar iemand graag in gezien werd extra lang mee.


De Duitse fotograaf Wilhelm Tobien reisde voor The National Geographic Society in 1931 door Nederland en fotografeerde in Koog aan de Zaan deze vrouw in negligé kleding voor thuis. Al heeft ze voor de foto wel een van haar mooiste schorten aan.

Ook tegenwoordig is handig om binnenshuis een ‘kloffie’ te dragen dat tegen een stootje kan en mag slijten of vies worden. Tijdens de corona lockdown (maart-mei 2020) werkten veel mensen noodgedwongen thuis en de meesten droegen makkelijke kleding, vaak zonder beha, panty’s en hoge hakken. Al werd door de werkgevers dan wel weer als tip gegeven dat het niet goed is om de hele dag in pyjama, ‘onesie’, joggingpak of andere ‘vrijetijdskleding’ te zitten, maar om je wel écht representatief aan te kleden in verband met ‘het werkritme’.


Zaanse vrouw in vol ornaat, met zijden jak, kanten mouwstroken, gouden ‘kap’ (kanten muts en sieraden met edelstenen), kaper (hoed/capuchon over de gouden kap), borstlinten, beugeltas en chatelaine (zilveren naaigerei aan een tuigje, gedragen over het schort). Beeld: De Zaanse Kaper.

Wie de deur uitgaat wil natuurlijk goed voor de dag komen. Als zij lang met haar kleding wil doen, dan is het goed dat zij zich bewust is van een paar richtlijnen. Tijdens het dragen is het zaak om alleen kleding aan te trekken die heel is. Als ergens een gat of slijtplek zit zal die met het dragen erger worden. Ook is het goed om rekening te houden met kwetsbare plekken van kleding, de punten waar eerder slijtage optreedt. Trek broekspijpen op als je gaat zitten zodat de knieën niet oprekken en gebruik een zacht kussen tussen broek/rok en bureaustoel/fietszadel zodat de stof niet schuurt en dof en dun wordt. De Zaanse vrouwen uit de 18de eeuw trokken vaak al hun rokken op voordat ze gingen zitten op de onderste (lelijkste) rok na, zodat de stof lang goed bleef.

Door de eeuwen heen hebben mensen speciale kledingstukken over hun kleding gedragen om hun kleding te beschermen tegen slijten en vies worden. Vergelijkbaar met een wegwerpoverall uit de bouwmarkt, die mensen tegenwoordig aandoen als ze de muren gaan witten, maar dan voor elke dag. Mannen droegen bijvoorbeeld een bruine ‘stofjas’ tijdens hun dagelijkse werkzaamheden op ‘de zaak’ (winkel, fabriek of kantoor). En typisch zijn de mouwbeschermers van de telegrafist uit het begin van de 20ste eeuw (overigens net zo handig voor mensen die elke dag gebruikmaken van een computermuis; de motorische beweginng is zo’n beetje hetzelfde als die van de telegrafist).

Het bekendste beschermende kledingstuk voor vrouwen is het schort. Het schort was werkelijk een onmisbaar kledingstuk voor vrouwen in Nederland. Iemand was ‘niet fatsoenlijk’ als zij zich zonder schort op straat durfde te vertonen en dat gold voor alle lagen uit de bevolking. Vanzelfsprekend waren de schorten van de rijkere dames van mooie en kostbare stof (zijde bijvoorbeeld) en meer bedoeld voor de pronk dan voor het nut. Armere dames droegen, wél voor het nut, dubbelzijdige schorten zodat zij een vies schort snel konden omdraaien naar de schone kant als zij visite kregen. Of ze staken een punt van de zoom in de tailleband (zodat het schort werd omgeslagen) om het vuil aan de voorkant te verbergen. Na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van de consumptiemaatschappij, verdween het schort uit het straatbeeld en kwam letterlijk achter het aanrecht terecht, waar het ook vandaag nog gedragen wordt tijdens het koken.


Vrouwen in schort tijdens de aardappeloproer, Amsterdam. Op 28 juni 1917, toen er geen aardappel meer te krijgen was, werd in de volkswijken van Amsterdam bekend, dat er in de Prinsengracht een schip met aardappelen lag, bestemd voor het leger. De vrouwen uit de Jordaan stroomden toe en onder leiding van onder meer Bertha de Vries-De Hondt plunderden zij de schuit om hun gezinnen te kunnen voeden. Op de Oostelijke eilanden plunderden vrouwen treinwagons met aardappelen.

Luxe schuifschort uit de Zaanstreek, 18de eeuw.

Nog wat draagtips voor langdurig gebruik van kleding. Gebruik ritsen en knoopsluitingen ‘met beleid’ dus zonder al te veel kracht, zodat ze niet uitschuren of lubberen. Op de rug of in de oksels van een strakke top of jurk kunnen vettige geel uitgeslagen zweetplekken ontstaan die er met wassen niet meer uit willen. Je kunt dit voorkomen door de rug aan de binnenkant te voeren met een katoenen lapje en in de oksels een ‘sousbrasje’ (wigvormig lapje van vocht absorberend materiaal) te naaien. Zorg dat er geen vlekken komen op de kleding (leg een servet op je schoot en bovenbenen tijdens het eten) en spoel eventuele vlekken direct uit. Verder is het belangrijk om kleding te dragen die past. Te kleine (knellende) of te grote (over de grond slepende) kleding staat bloot aan meer slijtage omdat er óf spanning op de naden staat óf zomen over oppervlaktes en de vloer schuren.

Een schot voor open doel: zorg dat de kleding je niet al te veel laat transpireren, want zweet beschadigt de kleding en zichtbare vochtplekken maken een slechte indruk – uitgezonderd tijdens het sporten. Kleed je dus niet te warm. Draag kleding ook niet onnodig: geen sokken in de zomer, geen feestjurk naar de supermarkt. Investeer in kleding. Koop alleen goede kwaliteit en wees bereid om hiervoor de portemonnee te trekken. Een goed gemaakte trui van goede materialen die € 300,– kost gaat van zichzelf al veel langer mee, maar bijvangst is dat de draagster ook veel zuininger is op zo’n dure trui. Eén dure trui kan het qua levensduur makkelijk opnemen tegen tien goedkope opeenvolgende ‘voddentruien’ van een fast fashion merk.

En last but not least: kleed je naar weersomstandigheden.


Twee Nederlandse onderneemsters waren het spuugzat om door Hollands weer en wind te moeten zonder behoorlijke regenjas die er ook nog eens behoorlijk uitziet. Ze begonnen het label ‘Happy Rainy Days’ in 2008, voor modieuze regenkleding, dat inmiddels uitgegroeid tot populaire webshop met wereldwijd bereik.

Er zijn meer magische trio’s

3 seizoenen

Hoeveel kleding heeft een mens eigenlijk nodig? Er zijn in Nederland 3 ‘seizoenen’ met 3 verschillende temperaturen: koud, warm en ertussenin. Een persoon heeft voor elk seizoen (zomer, herfst+lente, winter) geschikte kleding nodig.

3 gesteldheden

Hoeveel kleding heeft een mens eigenlijk nodig? Een vrouw heeft 3 lichaamsfasen: vruchtbaar, ongesteld en ertussenin (zwanger, menopauze). Voor elke lichaamsfase heeft een vrouw geschikte kleding nodig. Wie vruchtbaar is, voelt zich vaak prettiger in wat bloter of sexy kleding. Wie ongesteld is, wil comfort. Wie zwanger is heeft grotere maten nodig. En wie in de menopauze komt, wil graag laagjes (makkelijk uit en weer aan te trekken) in verband met opvliegers.


Nederlandse klepbroek voor zwangere vrouwen uit 1992. De klep sluit met een horizontale rits bovenaan. De verticale ‘ritssluiting’ is nep.

3 levensfases

Hoeveel kleding heeft een mens eigenlijk nodig? Er zijn 3 levensfases: jong, oud en ertussenin. Een vrouw heeft de meeste kleding nodig voor de ‘tussenin’-fase, die duurt van 18-20 tot ongeveer 60-65 jaar. Kleding uit de meisjestijd zou kunnen worden vermaakt tot kleding voor de volwassen vrouw. Al is doorgeven aan andere meisjes ook een duurzame optie. De oudere levensfase behoeft werkelijk aandacht wat kleding betreft. Het lichaam van de oudere vrouw verandert sterk, wordt dunner, kleiner, strammer en brozer. Niets geeft zo’n treurige aanblik als een bejaarde vrouw die kleding draagt uit haar jongere periode, zij wordt een vogeltje in een ‘nest’ van veel te ruim zittende kleding. Veel oudere mensen willen liever geen nieuwe kleding meer kopen omdat ze die toch niet meer kunnen ‘af’ dragen en omdat ze gehecht zijn aan hun eigen ‘kloffie’, die misschien helemaal niet meer lekker zit omdat er inmiddels bepaalde lichamelijke gebreken zijn, of die misschien versleten is. Er zou in de Tweede Kamer een lans moeten worden gebroken voor een kledingatelier met een kledingmaakster c.q. styliste in elk verzorgingstehuis, om oudere mensen comfortabel, flatteus en menswaardig in de kleding steken, te beginnende bij het vermaken en netjes onderhouden van de bestaande kleding. Mijns inziens hoort goed passende en gepaste kleding bij een proces van ‘waardig sterven’.


De Britse Bo Gilbert werd in 2016 op haar 100ste model voor de honderjarige jubileumuitgave van het Britse modeblad Vogue. Ze legde het nét af tegen hare koninklijke hoogheid de Dutchess of Cambridge als covermodel. Wat Gilbert haar leeftijdgenoten op het hart drukt waar het kleding betreft: ‘keep up your standards.’

3 behoeftes

Hoeveel kleding heeft een mens eigenlijk nodig? Een mens heeft 3 behoeftes: zich veilig voelen, zich gezien weten en zich bekommeren om een ander. Elke behoefte vraagt iets van kleding, bijvoorbeeld draagcomfort (veiligheid), schoonheid (gezien worden) en betekenis (iets voor een ander betekenen, dat onder andere door kledingkeuze kan worden uitgedrukt).

Nog meer magische trio’s

3 spirituele ‘domeinen’: lichaam, adem en geest

3 hemellichamen: aarde, zon en maan

3 Nederlandse elementen: water, wind en hout

3 primaire kleuren: rood, blauw en geel

***
ENGLISH SUMMARY

How much clothing does a person actually need? This of course mainly depends on the immediate living environment and the local weather conditions of the place where someone lives. In a cold wet climate someone needs more garments, for example coats, boots and hats, than in a warm dry climate, where you go out in the morning in your dress and sandals without needing even a cardigan until the evening when you return home. (I lived in Cape Town, South Africa, with a wonderful Mediterranean climate, so I know from experience).

But apart from the amount of garments, an important rule of thumb is three pieces of each garment in question. So three shirts, three pants, three jackets, three pairs of stockings, and so on. Why three pieces? Actually, for a simple reason: one to wear, one as a spare and one in the laundry (or in the recovery basket).

The point is that you always wear something that is clean and whole, and that you have something in the wardrobe should something unexpected happen to the garment you are wearing (stained, ripped, intensely perspired and other accidents).

1: one in the wash

Clean undergarments are more important than washing your body every day, discovered British historian Ruth Goodman. Goodman calls herself a “method historian”: she researches socio-cultural history by immersing herself completely in a certain period, including clothing, food and housing. In the year that she researched the 16th century for the BBC program Tudor Monestary Farm, she wrote the book How to Be a Tudor: a Dawn-to- Dusk Guide to Everyday Life.

In order to better understand everyday life in an earlier period, Goodman lives for at least a year like the people at the time, in this case as a 16th century monestary farmer. She spins her wool, weaves her fabric and makes her shirts. In the chapter To Wash or Not to Wash, Goodman delves into people’s late medieval habit of never washing with water. That would open the pores and cause diseases: people would rather rub themselves with a cloth. Goodman notes how she found that in a clean undershirt she never smelled foul, even though she did not wash herself with water, while men who did wash themselves with water every day but did not change their shirts smelled like pigs.

We, the moderns of the early 21st century, wash our clothes far too often and too often unnecessarily. Well, all those expensive washing machines that are in every household must of course be used. The washing machine is perhaps one of the finest inventions in the history of Homo sapiens, but running a laundry every week (and drying it in the machine) unfortunately leads to premature wear of the textile, waste, pollution and global warming.

Not all clothing needs to be washed. Overgarments such as jackets, sweaters and skirts can suffice with brushing and airing outside (yes, the outside air cleans the clothing). Antique Zaan jackets have been preserved from hand-painted chintz that have never been washed and that still look spic and span and smell fresh, although they have wear marks around the cuffs.

2: one in the closet

The frustration of almost all mothers, life partners and housemates: the untidy pile of clothes thrown carelessly to the ground. One friend of mine has a daughter who scatters her worn clothes all over her bedroom, including the floor, shelves and bed, where it easily stays for weeks until she wears it again (or throws it in the laundry because the clothes are so wrinkled) ). The vast majority of friends know the wet sportswear that has to be plucked out of the sports bag like a dried-up owl ball a week later, with a whimpering teenager on the stairs who is already late for the next training because he cannot find clean sweatpants. And of course there is the illustrious “bedroom chair” where clothes “sediment” in various layers of sometimes a fist thick, until the chair falls top-heavy.

Storing clothes is not that easy. Or no, it is actually simple but it takes effort, attention and time. Below are the rules of “wise storage”:

  1. Store clothes the way you want to put them on when you take them out of the closet, so whole and clean and without folds and creases;
  2. Only store clean clothes in the closet (airing and brushing also cleans) because dirt attracts bugs (moths), even in today’s wardrobe;
  3. Do not hang too much in the closet because the clothing must be able to hang “loosely” otherwise it creases and pulls;
  4. Clothing of beautiful and expensive fabrics on a hanger can use a protective cover (this can also be a cotton blouse or T-shirt);
  5. Make neat stacks of trousers and sweaters and fold old paper between them so that the folds are not “pressed” by the length of the storage;
  6. Hang skirts on “pinch hangers” between the outerwear on hangers;
  7. Do not leave clothes in the washing machine drum for too long, but fold everything up immediately;
  8. Iron. The modern woman has a deeply rooted hate about it, but ironing keeps clothes beautiful for longer, especially with a thin layer of dirt-repellent starch or ironing spray (still available at the supermarket. You can also make ironing spray yourself: put a cap of liquid starch in a plant sprayer, such as Nibro Ironing aid, and supplement with sterile water).

Bed linen, kitchen linen and other household textiles are best ironed, tightly folded and stored on equal piles or in rolls. In order not to be bothered by pests that damage the textile or by fungi (those little black spots), the cabinet must be free of drafts and moisture. Do not overfill the cabinet and place nice-smelling soaps between the stacks. Occasionally run the vacuum cleaner through it. Because our over-over-grandmothers kept their linens that way, theirs is still usable.

3: one on the body

How do you wear a garment so that it stays good for a long time? In the Zaan region of the 18th century, women wore “negligee” clothing at home: clothing that was simpler, less luxurious and more comfortable than flamboyant clothing worn outside. Negligee was in itself normal clothing, but the fabrics were more everyday, extra warm in winter and the bodices were not tightly tied. The most beautiful clothes (the most expensive silk or brocade, the most beautiful lace, the gold head jewels) were worn once a week, to church or on a carriage tour, and were brushed, aired and hung in the closet when they returned home.

Nowadays it is also useful to wear easy apparel at home. During the corona lockdown (March-May 2020), many people were forced to work from home and most wore casual clothes, often without bra, tights and high heels. Although the employers did give the tip that it is not good to be in pajamas, “onesie” or jogging trousers all day, but to really get dressed in connection with “the work rhythm”.

Those who go out the door naturally want to look good. If she wants to spend a long time with her clothes, it is good that she is aware of a few guidelines. When dressing, it is important to only put on clothing that is intact. If there is a hole or wear spot somewhere, it will get worse with wearing. It is also good to take into account vulnerable areas of clothing, the points where wear occurs earlier. Pull up the legs of your trousers when you sit down so that the knees don’t stretch and use a soft cushion between the pants / skirt and seat / bicycle saddle so that the fabric doesn’t chafe and becomes dull and thin. The 18th century Zaan women often pulled up their skirts before sitting on the bottom (ugliest) skirt, so that the fabric stayed good for a long time.